Het weer bestaat uit verschillende elementen die samen het klimaat van een bepaald gebied bepalen. De zes belangrijkste elementen van het weer zijn:
Temperatuur: De temperatuur is een maat voor hoe warm of koud het is. Het wordt gemeten met een thermometer en uitgedrukt in graden Celsius of Fahrenheit.
Neerslag: Neerslag is de hoeveelheid regen, sneeuw, hagel en andere vormen van vocht die uit de atmosfeer op de grond vallen. Neerslag wordt gemeten met een regenmeter en uitgedrukt in millimeters.
Wind: Wind is de beweging van lucht van hoge naar lage drukgebieden. Het wordt gemeten met een anemometer en uitgedrukt in kilometers per uur of meters per seconde.
Luchtdruk: Luchtdruk is de kracht waarmee de lucht op het aardoppervlak drukt. Het wordt gemeten met een barometer en uitgedrukt in hectopascal (hPa) of millibar (mb).
Vochtigheid: Vochtigheid is de hoeveelheid vocht in de lucht. Het wordt gemeten met een hygrometer en uitgedrukt als relatieve vochtigheid in procenten.
Bewolking: Bewolking is de mate waarin de lucht bedekt is met wolken. Het wordt gemeten aan de hand van een observatie van de bedekking van de hemel in acht delen.
Deze zes elementen van het weer werken samen om het weer en het klimaat van een bepaald gebied te bepalen. Veranderingen in een of meer van deze elementen kunnen leiden tot veranderingen in het weer, zoals onweersbuien, hittegolven, koude snaps, stormen en orkanen. Het is daarom belangrijk om deze elementen goed te begrijpen om het weer te voorspellen en voor te bereiden op weersgerelateerde risico’s.