Inductief en deductief redeneren zijn twee verschillende manieren om logisch te denken en te redeneren.
Deductief redeneren is een vorm van redeneren waarbij men vanuit algemene principes of regels, via logische stappen, tot specifieke conclusies komt. Een klassiek voorbeeld van deductief redeneren is:
Premisse 1: Alle mensen zijn sterfelijk.
Premisse 2: Socrates is een mens.
Conclusie: Socrates is sterfelijk.
Bij inductief redeneren vertrek je vanuit concrete waarnemingen en ervaringen om algemene conclusies te trekken. Hierbij ga je van specifieke gevallen naar algemene regels. Een voorbeeld van inductief redeneren is:
Waarneming 1: Alle zwanen die ik ooit heb gezien zijn wit.
Waarneming 2: Ik zie een zwaan in het park.
Conclusie: De zwaan in het park is waarschijnlijk wit.
Het probleem met inductief redeneren is dat het nooit zekerheid biedt, maar enkel waarschijnlijkheid. Het is altijd mogelijk dat er in de toekomst een zwarte zwaan wordt ontdekt, waardoor de algemene regel niet meer klopt. Dit staat bekend als het inductieprobleem van Hume. Deductief redeneren daarentegen, biedt wel absolute zekerheid, mits de premissen waar zijn.